Kijkje in de keuken van Dollywood.
Met enige regelmaat ontving Joop Geesink of één van zijn stafleden een journalist die een verslag kwam maken over het werken in de poppenfilmindustrie. Enerzijds zijn de verslagen in zekere zin vaak gelijk en anderzijds leest de actuele geïnteresseerde details die ten tijde van het bericht als vanzelfsprekend waren, maar nu weer nieuw zijn. Een voorbeeld is dat de journalist schrijft dat er op één dag maar enkele meters film wordt gemaakt, doet veronderstellen dat iedereen weet dat de productie van de analoge film niet werd uitgedrukt in aantal seconde opnamen, maar de verwerkte meters. Verder waren moderne materialen in de jaren ’50 nog zeer experimenteel. De journalist heeft het over het uitzetten en krimpen van de materialen onder invloed van de filmlampen. Destijds werden de decors uitgelicht met zeer grote gloeilampen. De lampen van 500 en 1000 watt per stuk leverden een enorme warmteproductie waardoor boardkarton en plastics konden vervormen tijdens de opnamen.
Opmerkelijk
De omslagfoto wordt getoond alsof het een nieuwe productie betreft. Er is echter bewijs dat de betreffende kerstfilm (In de Mensen Welbehagen) reeds in 1956 in de bioscoop draaide. Zo worden in dit artikel gemakshalve illustraties getoond uit tal van andere films: de boxer komt uit “Dutchy Wereldnieuws”, de middeleeuwers uit “Verhaal met een Baard”, de muziekinstrumenten uit “Piccolo, Saxo en Co” en de papieren poppenfilm waren een opmaat naar “Traveling Tune”.
Tekst uit artikel
(Fotobijschrift, geheel links: “Bij onze voorplaat. De ode dirigent met zijn knapenkoortje, dat u deze week van onze voorpagina een zalig en voorspoedig nieuwjaar toezingt, is geboortig uit de filmfabriek Dollywood van Joop Geesink aan de Duivendrechtsekade te Amsterdam. De moeilijkheden welke zich voordoen bij het vervaardigen en filmen van deze handgrote filmsterren vindt u beschrijven in onze reportage “De poppen aan het dansen”, hiernaast. (Foto’s en kleuropnamen: H. Hilterman)
DE POPPEN AAN HET DANSEN
EEN DOLLYWOODFILM VRAAGT ENGELENGEDULD
DOOR R. KALKHOVEN
Als er één filmindustrie in ons land aanspraak mag maken op de naam ‘internationaal’, dan is het de poppenfilmindustrie van Joop Geesink.
We zien er in Nederland niet veel van, maar in het buitenland zijn de poppenfilms des te meer bekend. De internationale prijzen, welke Geesink ermee gewonnen heeft, beslaan een volbedrukte pagina van een boek. Zijn poppenfilms vinden hun weg door nagenoeg de gehele wereld. Zij hebben daarom overal zulk een succes, vertelde men ons, omdat iedereen er door vertederd wordt.
Dat is overigens uitsluitend het voorrecht van de toeschouwer.
In Dollywood is er althans niet veel van te merken, want wij kennen geen bedrijf waar het zo Amerikaans-zakelijk toegaat als aan de Duivendrechtsekade te Amsterdam, waar Geesink achter de Cinetone studio’s zijn barakken heeft opgeslagen.
Er is niets zo nuchter als het maken van poppenfilm. Er komt geen greintje romantiek aan te pas, geen sensatie, geen filmsterren. Kortom, in Dollywood is niets van dat geven wat Hollywood juist zo ‘interessant’ maakt. Zelfs van ‘films draaien’ is geen sprake. Het is veeleer fotograferen. Elke beweging van een pop bestaat immers uit een aantal afzonderlijke opnamen. De films moeten dan ook beeldje voor beeldje worden gefotografeerd. Als men bijvoorbeeld een film moet maken van een karretje vol poppen dat over een bruggetje rijdt, dan moeten niet alleen het paard en het karretje, maar ook alle inzittenden bewegen, alsmede de medemensen die hen uit de ramen nazwaaien. Al die bewegingen zijn van te voren bepaald en meten stukje voor stukje met de hand verzet of ‘geanimeerd’ worden. Dat vereist veel vakmanschap, want elke beweging moet vloeiend verlopen. Anders zou de illusie welke men vanaf het witte doek ondergaat, verstoord worden. Tussen de opnamen van twee beeldjes liggen dan ook geen minuten, maar soms uren werk. Het op nemen van een dergelijke film vraagt engelen geduld.
Voor één seconde film zijn vierentwintig verschillende beeldjes nodig; wat dus wil zeggen, dat iedere pop vierentwintig maal van houding en stand moet worden veranderd. Voor een filmpje van tien minuten moet men dus – rekent u maar na- 14.500 beeldjes opnemen. Geen wonder dat zo’n film bij een normale productie van enkele meters per dag, maanden verg en langere films soms een jaar of anderhalf jaar.
De geschiedenis van Joop Geesink is er een in de stijl van de kranten, die na zowat alles gedaan te hebben, miljonair geworden is. Hij is in de oorlog in een keldertje met poppenfilms begonnen, waarbij hij oude emmers als spotlights gebruikte. Thans heeft hij een grote zaak, waarin men terdege naar de filmfabrieken van de Verenigde Staten gekeken heeft. Zo steken dat in Dollywood beslist niet onder stoelen en banken: er komt aan een rondwandeling door het bedrijf een hele mondvol Amerikaanse ‘slang’ te pas.
Een poppenfilm is niet het product van één man, maar het resultaat van de samenwerking van een hele groep vaklieden: tekstschrijvers, tekenaars, artdirectors, animators, decorbouwers, poppensnijders, kapsters, metaalbewerkers, costumières, houtbewerkers, schilders, elektriciens, componisten, musici enzovoort, die allen een aandeel hebben in het welslagen ervan.
Het begin bij het script departement; de afdeling welke de ideeën levert en waar dus in samenwerking met de klant de opdracht wordt bepaald.
Naar het idee, het verhaaltje als u wilt, wordt een scriptboard opgesteld, een soort beeldverhaal, waarin met tekeningen ongeveer de loop wordt aangegeven. Is dit scriptboard –soms met enkele veranderingen van de opdrachtgever– goedgekeurd, dan gaat het naar de art-director, de man die de figuren uitwerkt, de decors ontwerpt, de kleur van de kostuums bepaald enzovoort.
Op zijn aanwijzingen worden de koppen gesneden en de poppen aangekleed. Hij bepaalt ook de camera-instellingen voor de verschillende scènes, zodat hij precies weet welke decors hij nodig heeft.
In verband met het verhaal is het natuurlijk van het grootste belang te weten welke soort pop men voor een bepaalde film gebruikt. Een pop, die moet spreken en met de ogen moet knipperen, zal anders geconstrueerd moeten worden dan een die alleen maar hoeft te lopen. Elke pop is dus beslist niet “uit het zelfde hout” gesneden. Men heeft op dit gebied in de laboratoria van Geesink al heel wat geëxperimenteerd met hout, gips, rubber, plastic en allerlei andere kneedbare en veerkrachtige samenstellingen.
Over het algemeen kan men zeggen dat elk procedé zijn voor- en nadelen heeft. Het belangrijkste is echter dat de samenstelling onder de lampen niet vervormt, dat de pop tijdens de opnamen niet ‘groeit’ of ‘krimpt’.
Als de poppen en decors en attributen gereed zijn, gaat alles naar de studio waar de animator er een film van moet maken. Voor de bewegingen van zijn poppen dienst deze rekening te houden met de muziek, welke de poppenfilm meestal begeleidt. De composities worden van te voren opgenomen, zodat de animator aan de hand van de geluidsband en vooral van de partituur de bewegingen van zijn poppen kan uitstippelen. Gedurende een maat zal een zeker aantal bewegingen moeten worden uitgevoerd en deze moeten overeenkomen met de accenten in de muziek.
Men heeft herhaaldelijk geprobeerd hulpmiddelen te vinden om de bewegingen ter vereenvoudigen. Dat lukt niet altijd, maar voor sommige poppen of figuren heeft men een serie beentjes gemaakt, die samen de gehele loopbeweging uitvoeren. Men behoeft ze maar onder de pop te plaatsen en deze ‘loopt’.
Zo zijn er talrijke problemen die achter de houten muren van Geesink’s barakken moeten worden opgelost. Het zijn die van een wereld in klein formaat met ‘mensen’, die de grootte hebben van een hand.
Poppen zijn aan mode onderhevig, niet alleen wat hun kleren betreft, maar ook hun uiterlijk. Soms valt een soort realisme in de smaak, dan weer is het karikaturale populair. Tegenwoordig houdt men van eierhoofdjes, zodat er bij Geesink veel poppen met eivormige schedeltjes gemaakt worden.
Overigens laat men in Dollywood niet alleen poppen lopen en dansen. Men doet het ook met flesjes (plastic) boterhammen, sigaretten, rolletjes pepermunt en dergelijke. Voor geld kan men bij Geesink letterlijk alles laten dansen…. En hoe!
Bron: Katholieke Illustratie, 3 januari 1959, Nr1, 93e jaargang